Opzegging van duurovereenkomsten 

Inleiding

In de praktijk worden vele soorten duurovereenkomsten gesloten. U kunt denken aan distributieovereenkomsten, franchiseovereenkomsten, licentieovereenkomsten, financieringsovereenkomsten, samenwerkingsovereenkomsten, onderhouds- en serviceovereenkomsten, uitvoeringsovereenkomsten en participantenovereenkomsten.

Twee recente arresten van de Hoge Raad geven mij aanleiding de regels die gelden bij de opzegging van duurovereenkomsten kort uiteen te zetten en in te gaan op de relevantie van deze arresten voor de praktijk.

De regels bij opzegging van duurovereenkomsten

Voor de opzegging van duurovereenkomsten kent het Nederlandse recht geen algemene wettelijke regeling. Voor een aantal duurovereenkomsten, de zogenaamde benoemde duurovereenkomsten, bestaat een bijzondere wettelijke regeling (denk aan arbeidsovereenkomsten, huurovereenkomsten en agentuurovereenkomsten). Voor onbenoemde duurovereenkomsten, waarvoor geen bijzondere wettelijke regelingen bestaan, gelden de algemene regels van het vermogensrecht en hetgeen partijen zijn overeengekomen.

In de jurisprudentie zijn regels ontwikkeld die gelden bij de opzegging van onbenoemde duurovereenkomsten. Duurovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen in beginsel niet tussentijds worden opgezegd (Hoge Raad 21 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0483). Duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd zijn in beginsel wel opzegbaar. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen echter meebrengen dat een zwaarwegende grond voor opzegging vereist is, een opzegtermijn in acht moet worden genomen of een schadevergoeding moet worden aangeboden (Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854 en HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163). Aangezien de inhoud van de opzeggingsbevoegdheid wordt bepaald door de redelijkheid en billijkheid en de omstandigheden van het geval van groot belang zijn bij de opzegging van een duurovereenkomst, laat de jurisprudentie een sterk casuïstisch beeld zien.

Twee recente arresten Hoge Raad

De Hoge Raad heeft zich recentelijk in een tweetal arresten uitgelaten over de opzegging van duurovereenkomsten.

Niet-opzegbaarheid duurovereenkomst

Het eerste arrest (Hoge Raad 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660) ging over de opzegging van een participantenovereenkomst. In 1932 is de Stichting Gooisch Natuurreservaat (hierna: GNR) opgericht door de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en een zestal andere gemeenten (hierna gezamenlijk: de participanten). GNR is eigenaar van de natuurgebieden in het Gooi en heeft als statutair doel om deze gebieden ten eeuwigen dage ongeschonden als natuurreservaat te behouden. De geldmiddelen van GNR bestaan uit bijdragen van de participanten. In 1992 hebben de participanten een participantenovereenkomst gesloten, waarin de verdeelsleutel met betrekking tot deze bijdragen in GNR is opgenomen.

In de participantenovereenkomst was geen opzeggingsregeling opgenomen. De gemeente Amsterdam heeft de overeenkomst opgezegd en een verklaring voor recht gevorderd dat de opzegging van de overeenkomst rechtsgeldig is.

Het Hof achtte de overeenkomst opzegbaar en oordeelde dat aan de uitleg dat de participantenovereenkomst nooit of te nimmer opzegbaar zou zijn, hoge eisen moeten worden gesteld.

Dit oordeel houdt in cassatie geen stand. Naar het oordeel van de Hoge Raad had het Hof (nader) moeten ingaan op de gestelde samenhang tussen de participantenovereenkomst en de statuten van GNR.

De Hoge Raad heeft in dit arrest bevestigd dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst in beginsel opzegbaar is. De Hoge Raad heeft echter aangegeven dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar kan zijn. De bewijslast rust op degene die zich beroept op de niet-opzegbaarheid en voor die stelplicht en bewijslast gelden geen verzwaarde eisen (Hoge Raad 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660).

Redelijkheid en billijkheid bij contractuele opzeggingsregeling

In het tweede arrest (Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134) ging het over de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst tussen Alcatel-Lucent en Stichting Alcatel-Lucent Pensioenfonds (hierna: het Pensioenfonds). Het Pensioenfonds was uitvoerder van de pensioenregeling van Alcatel-Lucent. In 2008 beschikte het Pensioenfonds niet over het wettelijk vereiste eigen vermogen en begin 2009 heeft het Pensioenfonds een herstelplan ingediend bij De Nederlandse Bank. Op basis van dit herstelplan rustte op Alcatel-Lucent een aantal betalingsverplichtingen.

In de uitvoeringsovereenkomst was een opzeggingsregeling opgenomen. Alcatel-Lucent heeft in 2010 de uitvoeringsovereenkomst opgezegd. Alcatel-Lucent heeft zich bereid verklaard om de herstelbetalingen tot 2023 te blijven voldoen. Het Pensioenfonds heeft het standpunt ingenomen dat op Alcatel-Lucent ook andere betalingsverplichtingen rusten.

Het Hof heeft de vorderingen van het Pensioenfonds afgewezen, kort gezegd aangezien de andere betalingsverplichtingen niet volgen uit de uitvoeringsovereenkomst.

Ook dit oordeel houdt in cassatie geen stand. Naar het oordeel van de Hoge Raad was het Hof onvoldoende ingegaan op de stelling van het Pensioenfonds dat, indien de gestelde andere betalingsverplichtingen niet volgen uit de uitvoeringsovereenkomst, de kosten waarop die verplichtingen betrekking hebben voor rekening van Alcatel-Lucent komen in verband met een leemte in de uitvoeringsovereenkomst dan wel in verband met de omstandigheid dat de uitvoeringsovereenkomst een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd is en de beëindiging daarvan Alcatel-Lucent noopt tot schadevergoeding.

De Hoge Raad heeft in dit arrest bevestigd dat ook als de overeenkomst voorziet in een regeling van de opzegging van de overeenkomst, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval in de weg kunnen staan aan opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment of opzegging zonder aan bod tot betaling van een (schade)vergoeding.

Relevantie voor de praktijk

Aangezien er voor de opzegging van onbenoemde duurovereenkomsten geen wettelijke regelingen bestaan en de redelijkheid en billijkheid hierbij doorslaggevend zijn, is het raadzaam de afspraken tussen partijen contractueel vast te leggen. Dit te meer nu door de Hoge Raad is bevestigd dat een duurovereenkomst naar de partijbedoeling niet-opzegbaar kan zijn.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat door de Hoge Raad is bevestigd dat ook indien er een contractuele opzeggingsregeling tussen partijen is overeengekomen, de redelijkheid en billijkheid een rol blijven spelen en de opzegging van een duurovereenkomst aldus (nadere) verplichtingen voor de opzeggende partij met zich kan meebrengen.

Voor nadere informatie over de opzegging van duurovereenkomsten, voor het opstellen van een duurovereenkomst voorzien van een passende opzeggingsregeling of voor advies met betrekking tot de opzegging door u of uw contractspartij van een duurovereenkomst, kunt u contact opnemen met ons kantoor.

Door: Manon Meijerink

15 juli 2016